donderdag 17 juni 2021

Het Lantaarntje (Ischnura elegans)

Het lantaarntje (Ischnura elegans) is een 30 à 34 mm grote juffer die in vrijwel heel Europa algemeen voorkomt. Het lantaarntje voelt zich in alle zoetwater thuis en komt vaak bij vijvers, maar ook in brakwater wordt hij soms waargenomen. De larve kan vrij goed tegen watervervuiling wat hem minder kieskeurig maakt dan die van andere soorten. Het vliegseizoen loopt van mei tot september met toppen eind mei en begin augustus.


Het Lantaarntje (Ischnura elegans)

Uiterlijk van de mannetje: lichte delen op borststuk eerst groen, daarna blauw. Kleur van het lantaarntje altijd hemelsblauw (bij uitgekleurde dieren). Vrouwtje: ingewikkelde variatie in de lichtgekleurde delen. De kleur van het borststuk kan groen, blauw, paars (jeugdvorm), oranje of bruin zijn. Sommige kleurtypen lopen in elkaar over naar gelang het dier ouder wordt. Het ‘lantaarntje’ is bij sommige typen bruin in plaats van blauw en daardoor minder opvallend.

De paring kan uren duren. De mannetjes zijn, zoals bij alle libellen het geval is, in staat het sperma van eventuele voorgaande concurrenten te verwijderen. Het vrouwtje zet de eitjes na de paring af in waterplanten en begeeft zich daarbij soms helemaal onder water. Ze wordt bij deze activiteit niet door het mannetje begeleid, zoals wel gebeurt bij de azuurwaterjuffer (Coenagrion puella).

De larven komen snel na het afzetten uit. Ze voeden zich met andere larven, onder andere van juffers en vliegen. De ontwikkeling tot imago duurt meestal één jaar, maar onder gunstige weersomstandigheden kan dit ook in drie maanden gebeuren. In dat laatste geval is er een tweede vliegpiek. De imago heeft maar kort de tijd om een volgende generatie te produceren: de mannetjes leven maximaal 42 dagen en de vrouwtjes 50. Echter veel juffers sterven al na enkele weken. Dat verklaart meteen waarom mannetjes over het algemeen minder lang leven dan wijfjes. Een tweede doodsoorzaak is vanzelfsprekend predatie. Libellen eten niet alleen, ze worden ook gegeten. Daarbij zijn er drie grote groepen predatoren te melden. Dat zijn vooral spinnen, waarbij zowel Echte libellen als Waterjuffers regelmatig verdwijnen in de webben.

Bezoek ook mijn Youtube kanaal: https://www.youtube.com/JozefvanderHeijden

De Vuurlibel (Crocothemis erythraea)

De vuurlibel (Crocothemis erythraea) is een felroodgekleurde middelgrote libel (36–45 mm), die veel in Zuid-Europa wordt gezien. De vuurlibel is een vrij breed gebouwde libel, die iets groter is en forser oogt dan de bruinrode heidelibel. Het rood van de mannetjes is ook intenser dan dat van de heidelibellen uit het geslacht Sympetrum. Het achterlijf is wat afgeplat.


De Vuurlibel (Crocothemis erythraea)

De soort heeft een oranje vlek in de basis van de achtervleugels. De pterostigma’s op de voor- en achtervleugel zijn groot en geel met zwarte randaders. Jonge mannetjes en vrouwtjes zijn na het uitsluipen bruingeel, met lichte schouderstrepen, een lichte streep over het midden van de borststukrug en meestal een dunne zwarte lijn over het midden van het achterlijf. Uitgekleurde mannetjes zijn grotendeels dieprood gekleurd. Gezicht, borststuk, poten, achterlijf en voorste vleugeladers: alles is rood. De ogen zijn donkerrood met blauwe onderzijde. Oude vrouwtjes worden flets bruin. De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 36 en 45 millimeter.

De habitat van de vuurlibel bestaat in Nederland uit allerlei stilstaande, zonnige wateren met een gunstig (warm) microklimaat: plassen, vennen, poelen en sloten. Zowel kale als sterk begroeide watertypen worden door de vuurlibel benut. In het Middellandse Zeegebied kan de soort bij allerlei soorten stilstaand water gevonden worden; zelfs brak water wordt niet gemeden.

Bezoek ook mijn Youtube kanaal: https://www.youtube.com/JozefvanderHeijden

woensdag 16 juni 2021

Uitsluipende Oeverlibel op het Groot Meer

Nadat ik gisteren de uitsluiping van de Viervlek libel kon opnemen was het vanmorgen de Gewone Oeverlibel die mijn aandacht trok. Bij deze libel was ik iets minder te laat. De eerste fase van het uitsluipen was al gepasseerd, maar de libel moest met het achterlijf nog uit de lavenhuidje kruipen.


Uitsluipende Gewone Oeverlibel op t Groot Meer

Het uitsluipen van de Gewone Oeverlibel (Orthetrum cancellatum) gebeurt van begin mei tot half augustus, met een piek van half juni tot eind juli. De larven overwinteren twee of drie keer. De larvehuidjes zijn te vinden tot enkele decimeters hoogte in de oevervegetatie. In een enkel geval willen ze wel eens hoger zitten of tot een aantal meters van het water verwijderd zijn. De larven leven in de modder of tussen plantenresten op de bodem. Allerlei stilstaande en zwak stromende wateren, liefst op plaatsen met kale oevers.

De gewone oeverlibel is weinig kritisch ten aanzien van de biotoop en komt voor bij veel stilstaande of langzaamstromende wateren, mits de oever enkele schaarsbegroeide plekken heeft en niet sterk beschaduwd is. Hij komt veel voor bij vijvers en plassen, maar ook bij vennen, weteringen en sloten. In duinplassen werd hij in het verleden zelden aangetroffen, maar sinds de aanleg van inifiltratieplassen ten behoeve van de drinkwaterwinning wordt deze biotoop vaker benut. Ook aan de waterkwaliteit stelt de soort geen hoge eisen. Hij plant zich meestal voort in voedselrijk water, maar de larven kunnen zich ook ontwikkelen in zwak brak en zuur water.

Bezoek ook mijn Youtube kanaal: youtube.com/JozefvanderHeijden

dinsdag 15 juni 2021

Viervlek uitsluiping op het Groot Meer Wintelre

Ik was er eigenlijk niet op tijd bij, toen ik vanmorgen een Viervlek zag die net uit z'n larvenvelletje uitgeslopen was. Toch was nog mooi te zien dat de libel z'n vleugels op aan het pompen was en de vleugel aderen vol bloed pompten om na het opwarmen tegen het rietblad omhoog kroop en even later (meer dan een half uur) op vloog en een stukje verder neer streek om daar uit te ruste van de laatste metamorfose.


viervlek uitsluiping op het Groot Meer Wintelre

Eitjes worden door het vrouwtje los in ondiep water afgezet, waarbij ze beschermd wordt door het mannetje. Het mannetje blijft boven haar vliegen en probeert andere mannetjes die willen paren te verjagen. Op sommige plaatsen en in sommige jaren kan de dichtheid aan viervlekken erg hoog zijn. Uit andere delen van zijn areaal, maar vroeger ook uit Nederland, zijn gevallen bekend van enorme zwermen viervlekken, die miljoenen exemplaren kunnen omvatten.

De Viervlek plant zich voort in wateren van uiteenlopende grootte en voedselrijkdom. In laagveengebieden vindt voortplanting plaats in de relatief voedselrijke sloten en vaarten. In laagveenmoerassen vindt voortplanting incidenteel in kleine watertjes in veenmosrietland plaats. Nadat de larven twee of drie keer overwinterde, sluipen ze uit het velletje. Dat gebeurt van eind april tot half juli. De larvenhuidjes zijn tot maximaal een meter boven het water oppervlak in de oevervegetatie te vinden. Incidenteel wordt wel eens een exemplaar op enkele meters van het water gevonden.

De Viervlekken zijn libellen met een vrij breed achterlijf dat taps toeloopt en in een punt eindigt. Mannetjes en vrouwtjes vergelijkbaar getekend. Achtervleugels met een donkere vlek in de basis. De aders in de donkere vlekken zijn opvallend geel. Halverwege de voorranden van de vleugels staat een donker vlekje, dat niet voorkomt bij andere libellensoorten. Sommige exemplaren hebben bij deze vlekjes, en bij de pterostigma’s, een extra donkere veeg in de vleugels (vorm praenubila). Achterlijf bij jonge dieren overwegend oranje met contrasterende zwarte punt. De segmentranden hebben gele zomen. Oudere dieren worden donkerbruin met een grijze zweem, de zwarte punt vormt dan geen contrast meer. In het achterlijf zijn vaak opvallende luchtbellen zichtbaar. Ogen roodbruin. Gezicht crème, soms bijna wit.

Mijn kanaal / My channel: https://www.youtube.com/JozefvanderHeijden
Bezoek ook mijn fotoblog: http://www.jozefvanderheijden-foto.nl

woensdag 9 juni 2021

Vormen de Bruine korenbouten hier een trio?

Wie dacht dat de libellen in deze video een triootje vormen (net als ik aanvankelijk) kan zien dat er twee paringswiel koppeltjes aan elkaar hangen. Een tijd nadat ik de video publiceerde zag ik dat er iets niet klopte. Na het grondig bestuderen van de beelden, blijkt dat er sprake is van vier libellen, die twee koppels vormen. Bij een trio zou de achterste libel niet in haar nek vastgegrepen kunnen worden. Dat vrouwtje wordt wel met het grijpapparaat van een mannetje vastgehouden. Als je de aantal pootjes groepen telt is dat beter te herkennen. Waarschijnlijk is het voorste koppeltje geland op het hoofd van het mannetje van het achterste koppel, die zo uit het zicht verdwenen.


Vormen de Bruine korenbouten hier een trio?

Bij de paring wordt het vrouwtje niet rechtstreeks bevrucht. In de paringswiel houding wordt het vrouwtje in haar nek vastgehouden met de grijpapparaat van een mannetje. De mannetjes brengen het sperma in het spermazakje van de vrouwtjes die het mannetje vast grijpt. De paring begint eerst in de lucht, waarna ze neerstrijken op riet of gele lis. Vrouwtjes slaan daarbij hun poten om het mannetje en krassen daarbij een deel van de blauwe berijping af. Je kunt aan de donkere strepen op het mannetje zien of hij al gepaard heeft. Na de paring vliegen de libellen weg van het water.
Vóór de paring brengt het mannetje zijn sperma over naar zijn secundaire geslachtsorgaan. Hij doet dit omdat het primaire orgaan aan het uiteinde van het achterlijf op een onbereikbare plaats voor het vrouwtje gesitueerd is. Dit gedeelte wordt namelijk bij het begin van de paring gebruikt om het vrouwtje met de achterlijfaanhangsels vast te pakken bij het halsschild (juffers/gelijkvleugeligen) of achter de kop (ongelijkvleugeligen), waardoor ze in tandem gaan vliegen. Vervolgens wordt het paringswiel gevormd doordat de onderlijven bijeen gebracht worden.

Het vrouwtje neemt dan het sperma over van het mannetje; bevruchting vindt pas plaats bij de eiafzet. Deze paringsmanier is uniek voor libellen. Copulatie kan plaatsvinden in de vlucht of in rust. De duur van de paring is zeer verschillend, van enkele seconden tot meerdere uren.

De ontwikkeling van de libel verloopt vanaf eitje via larve tot volwassen insect met vleugels (imago). Libellen ondergaan via een serie van negen tot zestien vervellingen een onvolledige gedaanteverwisseling, niet een volledige metamorfose zoals vlinders, hoewel de verschillen tussen de laatste larvale fase en het volwassen insect zeer aanzienlijk zijn. De larven overwinteren twee keer. Uitsluipen gebeurt van eind april tot begin juni. De larven leven diep ingegraven in modder en bezinksel van langzaam stromende beken, riviertjes, zwakstromende sloten en in leemplassen. De Larvenhuidjes zijn over het algemeen te vinden tot maximaal een meter hoogte in de oevervegetatie.

De levensduur van volwassen libellen bedraagt bij de meeste soorten gemiddeld ongeveer zes tot acht weken. Bepaalde soorten leven echter niet langer dan twee weken. Het langst leven in Midden-Europa de Winterlibellen ('Sympecma'), die in het volwassen stadium overwinteren en daardoor tien tot elf maanden oud worden. Daarvan zijn ze ongeveer vier tot zes maanden actief.

dinsdag 8 juni 2021

De Viervlek leeft op stilstaande wateren

Op heidevennen koen weer andere libellen voor als op of langs beken en rivieren. Zo komen de Bruine korenbout en de Glassnijder voor in de bekengebieden, de Viervlek houdt van stilstaand water met een rijke waterplantvegetatie, vooralop voedselarme vennen. Deze beelden zijn opgenomen op de Neterselse Heide, een natuurgebied in de Brabantse Kempen.


De Viervlek leeft op stilstaande wateren

De viervlek (Libellula quadrimaculata) is een echte libel uit de familie van de korenbouten (Libellulidae). De Viervlek leeft bij stilstaande wateren met een rijke waterplantvegetatie. Hoogste dichtheden komen voor op voedselarme vennen. De algemene oranjebruine libel heeft een relatief kort en plat achterlijf. De agressieve mannetjes verdrijven rivalen met snelle aanvalsvluchten, bijvoorbeeld vanaf een dode rietstengel. Op het moment dat ze stilzitten is de zwarte vlek op de knik van de vleugelvoorrand kenmerkend. Het achterlijfaanhangsel van het mannetje wijkt uiteen, bij het vrouwtje is die recht. Dat is het meest opvallende verschil tussen beide seksen. Het verdere uiterlijk is vrijwel gelijk. De vliegtijd van de viervlek is van eind april tot begin september.

De viervlek is een middelgrote libel met een vrij breed achterlijf dat taps toeloopt en in een punt eindigt. Mannetjes en vrouwtjes zijn vergelijkbaar getekend, maar onderscheiden zich in de achterlijfaanhangsels. De achtervleugels hebben een donkere vlek in de basis; de aders in de donkere vlekken zijn opvallend geel. Halverwege de voorranden van de vleugels staat een donker vlekje, dat niet voorkomt bij andere libellensoorten. Sommige exemplaren hebben bij deze vlekjes, en bij de pterostigmata, een extra donkere veeg in de vleugels. Het achterlijf is bij jonge dieren overwegend oranje met een contrasterende zwarte punt; de segmentranden hebben gele zomen. Oudere dieren worden donkerbruin met een grijze zweem, de zwarte punt vormt dan geen contrast meer. In het achterlijf zijn vaak opvallende luchtbellen zichtbaar. De ogen zijn roodbruin, het gezicht is crèmekleurig, soms bijna wit. De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 40 en 48 millimeter.

De Neterselse Heide is een van de natuurgebieden waar de vergrassing aangepakt wordt om de heide weer de kans te geven. Vergrassing is een wijd verbreidt probleem in veel Brabantse natuurgebieden. De Neterselse Heide is sinds 2004 eigendom is van het Brabants Landschap en is gelegen ten noorden van Netersel. Het gebied is 229 ha groot. Op de Neterselse Heide vindt men droge, maar vooral ook natte heide. Moeraswolfsklauw, beenbreek en klokjesgentiaan komen er voor, evenals witte snavelbies en zonnedauw.

Behalve Libellen komen hier ook een aantal juffers voor, zoals de Gewone pantserjuffer en de Azuurwaterjuffer.

maandag 7 juni 2021

Het paringswiel van de Bruine Korenbout

Vanmorgen zag in Netersel de Bruine Korenbout in paringswiel op de Groote Beerze. Een paringsrad is de houding die (twee) libellen aannemen bij het paren. Nadat het mannetje het vrouwtje in de tandem-houding heeft genomen, brengt het vrouwtje haar geslachtsopening. Een koppel kan uren in die positie blijven en daarbij ook rondvliegen.


Het paringswiel van de Bruine Korenbout

De Bruine korenbout is een soort van plassen en kanalen met een matig tot zeer rijke oevervegetatie. De soort is opvallend tolerant ten aanzien van voedselrijkdom, maar te rijk water wordt gemeden. Op plekken waar die voorkomt is die echter wel vaak in grote aantallen aanwezig. De Bruine korenbout kun je aantreffen in laagveengebieden en langs enkele langzaam stromende beekjes, rivieren of kanalen.

Vóór de paring brengt het mannetje zijn sperma over naar zijn secundaire geslachtsorgaan. Hij doet dit omdat het primaire orgaan aan het uiteinde van het achterlijf op een onbereikbare plaats voor het vrouwtje gesitueerd is. Dit gedeelte wordt namelijk bij het begin van de paring gebruikt om het vrouwtje met de achterlijfaanhangsels vast te pakken bij het halsschild (juffers/gelijkvleugeligen) of achter de kop (ongelijkvleugeligen), waardoor ze in tandem gaan vliegen. Vervolgens wordt het paringswiel gevormd doordat de onderlijven bijeen gebracht worden. Het vrouwtje neemt dan het sperma over van het mannetje; bevruchting vindt pas plaats bij de eiafzet. Deze paringsmanier is uniek voor libellen. Copulatie kan plaatsvinden in de vlucht of in rust. De duur van de paring is zeer verschillend, van enkele seconden tot meerdere uren.

De eitjes worden door het vrouwtje afgezet met haar legapparaat. Bij veel soorten wordt het vrouwtje tijdens het leggen nog steeds vastgehouden door het mannetje dat haar heeft bevrucht. Het ei-afzetten gebeurt bij juffers en glazenmakers door met de legboor gaatjes te maken in waterplanten, waarin de langwerpige eitjes worden gestopt. Bij de overige libellen vindt afzet van de ronde eitjes plaats in de modder, net onder het wateroppervlak of door verstrooiing over het water. Het legapparaat van het vrouwtje is bij deze soorten gereduceerd. Bij sommige noordelijke soorten overwinteren de eitjes altijd, bij andere kan dit gebeuren als de eitjes in de herfst zijn gelegd. De meeste eitjes ontwikkelen zich echter in twee tot vier weken tot larve.

In Europa komen 150 libellensoorten voor. In België komen 69 soorten voor. In Nederland zijn 71 soorten aangetroffen, waarvan 66 als inheems worden beschouwd, een als zwerver en vier als verdwenen. In België en Nederland samen komt het aantal op 74 (vijf Nederlandse soorten komen niet in België voor, drie Belgische soorten komen niet in Nederland voor). De soorten staan opgesomd bij de juffers en echte libellen.

vrijdag 4 juni 2021

De roep van de Koekoek

Vanmorgen hoorde ik de Koekoek roepen in een van de bomen boven mij. Ik zag hem echter niet. Als ik heen en weer was gelopen zou de vogel mij opgemerkt hebben en weggevlogen zijn. Daarom liet ik mijn camera draaien om toch het geluid op te kunnen nemen. Het onscherpe beeld is geen fout, maar als beeldvulling voor de video die voor YouTube de geluidsdrager is.


De roep van de Koekoek

De koekoek (Cuculus canorus) is een vogelsoort en het bekendste lid van de familie koekoeken (Cuculidae). Hij plant zich in de zomer voort in een groot deel van het Palearctisch gebied en overwintert in het Afrotropisch gebied en het Oriëntaals gebied. De koekoek is een broedparasiet: het vrouwtje legt haar eieren in nesten van andere vogelsoorten en laat de jongen door die andere soort verzorgen.

De koekoek roept zijn eigen naam, wat ongeveer klinkt als een hol aanhoudend "goe-koeh“, waarbij het begin met iets meer nadruk en op iets hogere toon is. De roep wordt enkel door het mannetje geuit en is een echte territorium roep, die van april tot in juli wordt geroepen vanaf een hoge zitplaats.

donderdag 3 juni 2021

De Bruine korenbout op de Groote Beerze

Korenbouten maken vaak gebruik van zitposten op de grond of bovenin plantenstengels. Libellen zie je niet zo vroeg in de morgen. Ze moeten eerst opwarmen in de zon. Eenmaal warm zijn ze zeer actief. Toch maken ze geen lange vluchten zoals glazenmakers en glanslibellen. Ook jagen en het verdedigen van een plekje aan de waterkant gebeurt vanaf een zitpost. Sommige korenbouten rusten in min of meer verticale positie (bijvoorbeeld de viervlek), terwijl andere soorten horizontaal zitten, soms zelfs met het achterlijf naar boven en de vleugels naar voren gehouden (bijvoorbeeld heidelibellen).


De Bruine korenbout warmt op in de zon

De bruine korenbout is een vrij breed gebouwde libel, met een duidelijke donkere vlek op de basis van de achtervleugels en een zwart streepje op de basis van de voorvleugels. De aders in de donkere vlekken zijn opvallend oranje. De uiterste toppen van de vleugels hebben een vaag maar kenmerkend donker vlekje, vooral duidelijk bij de vrouwtjes. Bij de mannetjes is na het uitsluipen het achterlijf oranje, met een zwarte rugstreep die naar achter toe breder wordt. Uitgekleurde mannetjes zien er echter heel anders uit: alle oranje delen van kop, borststuk en achterlijf worden zwart en het achterlijf krijgt daar overheen een lichte blauwe berijping. De punt van het achterlijf blijft donker. De ogen verkleuren van bruin bij jonge mannetjes naar blauwgrijs bij oudere mannetjes. De donkere vleugeltopjes zijn bij uitgekleurde mannetjes soms niet zichtbaar.

Mannetjes die nog niet erg oud zijn (maar al wel blauw berijpt), hebben nog opvallende oranje voorste vleugeladers, waardoor het hele dier een zeer kleurrijke indruk maakt. Vrouwtjes zijn gekleurd als jonge mannetjes: grotendeels oranje met een wigvormige zwarte streep op de rug van het achterlijf. Oude vrouwtjes verkleuren naar donkerbruin en de ogen worden grijzig. Heel soms komen vrouwtjes met blauwe berijping voor, die sterk op uitgekleurde mannetjes lijken. De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 42 en 45 millimeter.

Eitjes worden afgezet in het water of op de oever. Het mannetje is daarbij meestal aanwezig: ofwel in tandempositie, ofwel dicht boven het vrouwtje vliegend. Sommige soorten vertonen een sterke neiging tot zwerven.

woensdag 2 juni 2021

Het Weidebeekjuffer vrouwtje eet haar prooi

Weidebeekjuffers eten insecten, veelal kleine, vliegende insecten zoals muggen, vliegjes en motjes. Ze eten zittend tegen een rietstengen of op een blad van een plant aan de waterkant, maar kunnen ook eten terwijl ze vliegen. De larven leven in het water en eten allerlei minuscule waterbeestjes en zelfs kleine visjes of kikkervisjes. Ook zijn het kannibalen want de larven eten ook libellenlarven, zolang die maar kleiner zijn dan de larf zelf. Overigens is de larf van een libel zelf ook voedsel voor verschillende waterdieren. Daarom proberen ze zich zo goed mogelijk te verstoppen.


Het Weidebeekjuffer vrouwtje eet haar prooi

De weidebeekjuffer is een 45 à 48 mm grote juffer uit de familie van de beekjuffers (Calopterygidae), die vrij algemeen voorkomt bij stromend water van redelijke kwaliteit. De weidebeekjuffer vliegt van mei tot september, bij voorkeur bij langzaam stromende beken, maar ook bij rivieren en kanalen. Door de vlinderachtige vlucht vormen ze een opvallende verschijning.

Mannetjes hebben een blauw metaalglanzend lichaam met een grote zwarte vlek in vleugels (van knoop tot vlak onder top). Vleugeladers met blauwe glans. Geen pterostigma's. De onderkant van de achterlijfspunt is vuilwit gekleurd. Vrouwtjes: groen metaalglanzend lichaam. Vleugels egaal van kleur, groen tot groenbruin getint. Wit pterostigma, waarin vleugeladers doorlopen ('pseudopterostigma').